Fafnir was een Duits bedrijf in Aken dat van 1903 tot 1926 auto’s produceerde en soms ook onder het merk Aachener.
Het bedrijf werd in 1894 opgericht als dochteronderneming van de naaldfabriek Carl Schwanemeyer in Iserlohn en begon met de productie van naaimachinenaalden. Nadat de fiets een massatransportmiddel was geworden, stapte het bedrijf over op de productie van fietsspaken. In 1897 verhuisde het bedrijf van het centrum van Aken naar de Jülicher Straße in het nieuwe industriegebied Aken-Noord. In 1898 werd het bedrijf omgezet in een naamloze vennootschap en opereerde aanvankelijk onder de naam Aachener Stahlwarenfabrik AG, voorheen Carl Schwanemeyer, van 1902 tot 1911 zonder de toevoeging als Aachener Stahlwarenfabrik AG en vanaf 1919 als Fafnirwerke AG (Aachener Stahlwarenfabrik).
Tussen 1904 en 1925 ontwikkelde het bedrijf zich tot een kleine maar bekende autofabrikant. Al op de Hamburg Motor Car Show eind 1902 presenteerde Fafnir een watergekoelde tweecilindermotor met 16 pk. In 1904 werd een viercilindermotor van 24 pk gepresenteerd. In 1912 werd de naam gewijzigd in Fafnir Werke. In de fabriek aan de Jülicher Straße deed het onderzoeksbureau FEV GmbH onderzoek naar verbrandingsmotoren in sommige delen van het gebouw totdat de voormalige Fafnir-fabriek uiteindelijk werd gesloten.
In 1904 begon de overgang naar de autoproductie met de productie van kitcars onder de naam Omnimobil. De kit omvatte een 6 pk, 700 cc tweecilindermotor en later een 16 pk viercilindermotor. Vanaf 1908 werden er afgewerkte auto’s geproduceerd, die aanvankelijk als Aachener op de markt werden gebracht. Bekend waren het type 274 met maximaal 14 pk en een topsnelheid van 60 km/u en het type 284 met 16 pk en 70 km/u. Dit waren zogenaamde gentlemen’s voertuigen, ofwel zelf rijden in de auto’s zonder chauffeur.
In de verkoopcatalogi vanaf 1912 stonden zes verschillende typen vermeld tegen prijzen tussen de 4.100 en 16.000 mark. Fafnir-auto’s hadden geavanceerde functies die voor die tijd opmerkelijk waren, zoals het naar binnen verplaatsen van de versnellingspook of het verplaatsen van de achterveren onder de as. In 1919 werd de bedrijfsnaam veranderd in Fafnir Werke AG – Aachener Stahlwarenfabrik, en de Rheinische Nadelfabrik AG participeerde als aandeelhouder en nam onder andere de productie van spaken en nippels voor de voertuigen over.
De Eerste Wereldoorlog bracht de Duitse autoproductie bijna tot stilstand. Vanaf 1920 werden bij Fafnir weer moderne voertuigen geproduceerd. Een van de laatst geproduceerde modellen was de Type 471, die tot 1927 werd gebouwd, evenals de Type 472. In 2013 werd een model van deze serie, aanvankelijk gebouwd in de carrosserievorm van een Phaeton en in 1930 omgebouwd tot pick-up, door FEV GmbH gerestaureerd uit 80% originele onderdelen en 20% replica-onderdelen.
In zijn hoogtijdagen leidde Fafnir ook zijn eigen autoraceteam met wel zeven raceauto’s. Deelname aan de Eifelraces verslond veel geld. De auto’s waren niet opgewassen tegen de smalle en steile Eifelwegen en vereisten een grote staf aan monteurs. Rudolf Caracciola begon zijn racecarrière bij Fafnir.
Fafnir was een “ambachtelijk bedrijf” dat er niet in slaagde om over te stappen op productie aan de lopende band. In 1925 produceerde Fafnir tot maximaal 120 auto’s per maand met 300 tot 400 monteurs. Concurrerende bedrijven zoals bijv. de Opel-fabriek produceerde al 30 keer zoveel per jaar.
In 1925 kwam het einde. Verouderde productiemethoden, onvoldoende standaardisatie van onderdelen en de hoge belasting op auto’s als luxegoederen belemmerden de concurrentiepositie. Daarnaast werden onder druk van de VS de hoge invoerrechten voor buitenlandse auto’s opgeheven. Het resultaat was dat goedkope Amerikaanse in massa geproduceerde voertuigen naar Duitsland kwamen. Aanvankelijk dacht men dat enorme prijsverlagingen het bedrijf in leven zouden houden. Maar nadat de voertuigen ver onder de productiekosten moesten worden verkocht, konden de schuldeisers niet meer tevreden zijn. De verplichtingen bedroegen 1,8 miljoen Reichsmark. Eind 1925 namen de banken het bedrijfstoezicht over. In 1926 werd het bedrijf failliet verklaard.