Bristol Cars Ltd. was een Britse autofabrikant die zich in de jaren vijftig intensief bezighield met racen en vanaf 1946 exclusieve luxe voertuigen met de hand produceerde. De productie vond plaats in Filton bij Bristol. De eerste jaren was er een hechte relatie met BMW, wiens vooroorlogse modellen de technische basis vormden voor de ontwerpen van Bristol. Bristol bouwt al sinds de jaren zestig dure coupés en cabrio’s met Amerikaanse aandrijftechniek van Chrysler en eigenzinnige, soms bizarre carrosserieën in zeer kleine aantallen. Oorspronkelijk een dochteronderneming van de vliegtuigfabrikant Bristol Aircraft Company, was Bristol Cars sinds 1960 een particulier bedrijf en was het eigendom van voormalig coureur Tony Crook. Aan het begin van de 21e eeuw werd Bristol aangeprezen als de laatste autofabrikant die volledig in Britse handen was. Met het verouderde Blenheim en de zeer duur ontwikkelde high-performance sportwagen Fighter was het bedrijf, dat zich grotendeels beperkte tot de Britse markt, uiteindelijk niet meer succesvol. De laatste nieuwe voertuigen werden in het voorjaar van 2009 geproduceerd. Daarna hield het bedrijf zich alleen bezig met de restauratie van oudere modellen van het eigen merk. In maart 2011 ging Bristol Cars failliet, waarna het Zwitserse bedrijf Kamkorp Autokraft de autofabrikant over nam. Na vijf jaar ontwikkeling presenteerde Bristol in 2016 de Bullet, een volledig nieuw model dat de band met BMW nieuw leven in moest blazen. Serieproductie kwam er echter niet. Eind 2019 was Bristol opnieuw failliet, in maart 2020 werd het bedrijf ontbonden.
Globaal kan het modelbeleid van Bristol tot aan de overname door Kamkorp in 2011 in twee fasen worden verdeeld: In de eerste fase, waarin Bristol met eigen motoren begon, kon de zelfverzekerde uitstraling van het bedrijf niet over het hoofd worden gezien. Verreweg de meeste Bristol’s moeten in deze periode zijn gemaakt. Daarnaast werden Bristol-motoren, die in de fabrieksversie tot 140 pk konden produceren, verkocht aan Frazer-Nash en AC. Sinds de jaren zestig, toen Bristol Amerikaanse achtcilinders gebruikte, gaf Bristol de voorkeur aan een regelrechte terughoudendheid en een verschuiving naar extreme exclusiviteit in termen van zowel uiterlijk als productieaantallen, die slechts een fractie waren van de productie van de beginjaren.
Vanaf 1951 rustte Bristol Cars enkele Formule 2- teams uit met de juiste motoren, waarbij het chassis van de respectievelijke monoposti grotendeels afkomstig was van Frazer-Nash, die sinds 1934 BMW-motoren gebruikte.
Wanneer het formule 1 wereldkampioenschap in 1952 volgens de reglementen van formule 2 is aangekondigd, zou men met de Bristol-BS-motor die zowel Cooper als de Frazer-Nash Ken Wharton’s pre-driving, kleinere teams naar opmerkelijke plaatsingen kunnen helpen. Naast dat laatste heeft met name Mike Hawthorn zo’n opmerkelijke prestatie neergezet dat hij zichzelf zou moeten aanbevelen voor Enzo Ferrari. Maar de internationale aandacht voor de motoren bleef achter, waardoor de officiële autosportbetrokkenheid in de hogere klassen stilaan werd stopgezet. Ook zelfgemaakte zoals de Belgische of Franse Monnier Spéciale gebruikte soms een Bristol-motor.
In de sportwagenracewereld hebben de fabrieksteams van Bristol tussen 1953 en 1955 met succes deelgenomen aan de races van Le Mans met de Bristol 450, zoals blijkt uit de klasseoverwinningen van 1954 en 1955. Na het ongeval in 1955 waarbij meer dan 80 mensen omkwamen, trok Bristol zich, net als Mercedes-Benz, terug uit het actieve racen, terwijl hun motoren nog steeds werden gebruikt door Cooper, Lotus en AC.
Bristol Modellen